Cabaretier en duizendpoot Karin Bruers

Zij kan alles. Tenminste, daar lijkt het wel op. Het nieuwste project is een kleinschalig hotel met theaterrestaurant in de bossen van Oisterwijk. Duurzaam gebouwd en van top tot teen vegan. Karin Bruers  (62) vertelt over haar jeugd, over goed doen en sober leven. En over de onderliggende vraag: mag ik er zijn? Nou, ze is er. En hoe.
 Interview: Manon Wigny. Fotografie: Nol Havens (portret) en privé-archief. 

Ze is even naar huis geweest om zich te fatsoeneren. Het gesprek vindt plaats op de zolder van Hotel Bent, met uitzicht over bos en ven. En met een blikje cola light. Karin Bruers (62) kan niet goed stilzitten en dat levert een hoop gespreksstof op. 

‘Mijn vader ken ik niet en mijn moeder heeft mij en mijn zeven broers en zussen – ik ben de vijfde – in haar eentje netjes grootgebracht. We zijn allemaal goed terechtgekomen, we hebben allemaal door kunnen leren. En dat in die tijd. Toen ik vier was bleef ze achter met ons en verder niks. Dat was kennelijk beter dan samenleven met de man van wie ik tot voor kort dacht dat hij mijn vader was. Mijn moeder is overleden in 2015. Ik zal eens een DNA-test doen, dacht ik toen. Ik zag er anders uit en er hing altijd zo’n sfeertje omheen. Ik bleek inderdaad een andere vader te hebben. Ik weet niet wie het is. Maar ik heb Asjkenazisch Joods bloed van vaders kant. Ik ben Russisch-Baltisch, Siciliaans en een beetje Aziatisch. Schrijf het maar op. Het is wat het is. Misschien leest ‘ie het en denkt hij: verrek!’

Vooruit kijken

‘We woonden in de Westertorenlaan, meteen tegen het wandelbos. Daar heb ik veel gespeeld. Op de zandhoop waar later de universiteit werd gebouwd. Tja, mijn moeder. Ze was een keurig mens. Ontzettend mooi. En streng, hoor. Plus een gezondheidsfreak: veel groente eten en op tijd naar bed. Ze had een blik waarmee ze kon doden; je luisterde. We sliepen met z’n zessen op zolder, in drie stapelbedden. Op zaterdagochtend maakten we daar met dekens caravans van. We deden wie de mooiste kon maken. Er werd toen veel meer gespeeld dan nu. Mijn moeder zorgde goed voor ons, maar liefde was er niet. Mijn oudste zus, uit ’51, werd op een gegeven moment van de huishoudschool thuisgehouden om te helpen. Zo ging dat toen. Ze zijn er allemaal nog, mijn broers en zussen. Maar toen ik voor mijn moeder ging zorgen omdat ze ging dementeren – ik heb er een boek over geschreven (Het zal je moeder maar wezen, red.) – is er iets misgegaan in het contact. Mijn moeder zorgde niet voor een onderlinge band. Ze praatte tegen mij goed over mij maar slecht over de rest en vice versa. Ze heeft ons met een soort argwaan en verdeel-en-heers grootgebracht. Dat heeft zitten broeien. We hebben het allemaal best wel zwaar gehad. Op één zus na heb ik ze niet meer gezien sinds de begrafenis van mijn moeder. Ja, dat is wel erg. Maar ik ben iemand die vooruit kijkt, hè.’

Wil jij verder lezen? Dat kan in Brabeau 2-2025. Die koop je hier.

Wil jij geen enkele editie missen? Abonneer je dan nu op Brabeau!

Wil je op de hoogte blijven van de leukste artikelen? Volg Brabeau op Instagram, Facebook.