Dieren zijn puur en authentiek, wat de mens door de eeuwen heen verloren heeft. Sinds de Verlichting beschouwen we dieren als machines zonder ziel, wat hun uitbuiting vergemakkelijkte. Kunstenaars en verhalenvertellers blijven echter hun verwantschap met ons benadrukken. Dieren verbeelden karaktereigenschappen die wij bewonderen, waarmee we onbewust erkennen dat we deels dierlijk zijn.
Door: Thijs Caspers (namens Brabants Landschap). Fotografie: Paul Bogaers, Marco Renes, Huub Smeding, Henk Pijnenburg, Tony Zeeuwe, James van Leuven
Dieren draaien er niet omheen. Ze zijn heel duidelijk zichzelf, uitgesproken. Het zijn net kinderen, in wie volwassenen nog de puurheid herkennen die zijzelf zo jammerlijk hebben verloren. Sterker nog, de mensheid als geheel heeft na het verlaten van de primitieve staat – waarin dieren en mensen nog gelijken, ‘broeders’, waren – haar kindsheid verloren. We hebben dieren óf uitgeroeid óf geknecht of anders wel kopschuw gemaakt. Maar die ‘overwinning’ heeft ons toch niet echt happy gemaakt. Er wringt iets. Omdat ons eigen leven er eentoniger op is geworden en aan minder toeval onderhevig, is dat van (wilde) dieren ons des te meer gaan boeien.
Dieren zijn ons lief geworden als de vrijen, de bohémiens, wezens die we graag gadeslaan om te ontsnappen aan onszelf, gevangen als we zijn door regels. Dit is een romantische visie, maar daarom nog geen dwaze of valse. Zij staat lijnrecht tegenover de ‘Verlichting’, een cultuurstroming die opkwam in de 17de eeuw en nog altijd ons denken en handelen bepaalt. Sindsdien zijn wij dieren gaan beschouwen als machines, die geen ziel, verstand of gevoel hebben. (Die zouden alleen ons, mensen, toebehoren.) Deze ‘redenering’ maakte de weg vrij voor een ongekende uitbuiting van het dier.
Gelukkig hebben kinderen, kunstenaars en het ‘volk’ deze visie altijd aangevochten. En wel door het dier te verbeelden naar hun fantasie, in de vorm van (orale of neergeschreven) verhalen en de beeldende kunst. Want door dieren uit te beelden zeggen we: ‘ze hebben een ziel, net als wij’. We geven ermee aan dat ze ons aanspreken, wat duidt op (ziels)verwantschap. In verbeeldingen van dieren – let er maar eens op – drukken we namelijk altijd karaktertrekken uit die we ook bij onszelf (graag zouden) zien: de waardige leeuw, de waakse haan, de trouwe zwaan etcetera. Logisch beredeneerd: als we een trek van onszelf via een dier uitbeelden, moét hij die wel met ons delen. Als dieren een medium zijn om onszelf uit te drukken, geven we onbewust toe (deels) dierlijk te zijn. Het verbeelden van dieren slecht dus barrières. En nog iets. Als een kunstenaar zich laat inspireren door een dier, vermoedt hij hierin ‘spirit’, geest. Wie het dier bagatelliseert, haalt indirect tevens de mens onderuit. Het zien van het dier als onredelijk wezen getuigt van hoogmoed en zelfdestructie beide. De in dit artikel uitgebeelde dieren zijn gestolde emoties en tillen de levende dieren, waarvoor ze staan, op naar een hoger niveau; een verdienste van de kunst.
Verder lezen? Dat kan in Brabeau editie 1-2025 en is hier verkrijgbaar.
Wil jij geen enkele editie missen? Abonneer je dan nu op Brabeau!
Wil je op de hoogte blijven van de leukste artikelen? Volg Brabeau op Instagram, Facebook.