Een van de fraaiste bezittingen van Brabants Landschap is Gorp de Leij, even ten zuiden van Goirle. Het is slechts 42 hectare groot (nog geen halve vierkante kilometer dus), maar wie de rondwandeling maakt, is de hele ochtend of middag zoet. Je blijft er vaak staan en je mond valt open van verbazing: wat is het hier paradijselijk mooi! Het gebied wordt geheel omsloten door het veel grotere landgoed Gorp en Roovert van bijna 1.200 hectare (12 vierkante kilometer), waarvan het oorspronkelijk deel uitmaakte. Samen vormen ze een van de landschappelijke hotspots van Brabant.
Door Thijs Caspers (namens Brabants Landschap). Fotografie: Huub Smeding. Wandelkaart: Dianne Renders.
Bij de Antwerpse drukker Plantijn Moretus kwamen in 1580 (postuum) de verzamelde werken van Johannes Goropius Becanus (1518-1572) uit, de Origines Antwerpianae. Het lijvige boekwerk beslaat meer dan duizend pagina’s. Eigenlijk heette de geleerde in kwestie Jan van Gorp, maar, zoals zoveel humanisten uit die tijd, deed hij graag chic en verlatijnste hij zijn naam. Voor ons blijft hij ‘Jantje van Gorp, geboren aan de beek’. De Roovertsche Leij, welteverstaan. Hij bezocht eerst de kapittelschool in Hilvarenbeek, waarna hij de humaniora voltooide aan de fraterschool in Den Bosch. Goed geschoold trok hij naar de universiteit van Leuven om nóg geleerder te worden. Naast zijn medicijnenstudie volgde hij colleges in wis- en natuurkunde en filosofie.

Bij zijn vertrek uit Leuven sprak hij vloeiend Latijn, Grieks en Hebreeuws. Al in 1542 oefende hij het vak van geneesheer uit, dat is op zijn drieëntwintigste! Snel daarna, zijn faam was hem vooruitgesneld, werd hij gevraagd lijfarts te worden van de twee zussen van Karel V, Maria en Eleonora. De eerste was koningin van Hongarije, de tweede van Frankrijk. Deze dames resideerden met hun hofhouding geruime tijd in Brussel, zodat Goropius niet ver hoefde te reizen. Bij testament bedachten ze hem met een aanzienlijke jaarlijkse som. Hij vestigde zich daarop als stadsarts in 1554 te Antwerpen. Hier kon hij zich, vrijgemaakt van het hofleven, met hart en ziel wijden aan zijn grote liefde, de filologie (taalkunde). Ondanks zijn vele reizen naar Italië, Spanje, Frankrijk, Duitsland en Engeland was hij gehecht gebleven aan zijn geboortegrond. Hij schreef over de Brabantse gastvrijheid, de Brabantse lust tot luim en scherts en het landschappelijke schoon. Honderduit vertelde hij over zijn geboortegrond, Gorp.
Het Nederlands als moeder aller talen
In Goropius’ tijd werd het Hebreeuws algemeen beschouwd als de oudste taal, de oertaal. De meeste boeken van het Oude Testament zijn immers in deze taal geschreven, en het Hebreeuws zou door God rechtstreeks aan Adam zijn geleerd. Goropius bestreed deze opvatting en stelde dat het Hebreeuws, net als de meeste andere talen, van na de Babylonische spraakverwarring dateerde. Volgens hem was het Nederlands de oudste taal en spraken Adam en Eva het al. Zij deden dit – uiteraard – in het Paradijs, dat volgens hem in Brabant gelegen moest hebben.

Hoe was zijn theorie opgebouwd? Zoals bekend werd onze taal vóór 1800 meestal aangeduid als ‘Diets’ of ‘Duyts’ (zoals in het Wilhelmus: ‘ben ick van duytschen bloet’). Hierin kan – geheel volgens Goropius – ‘douts’ = ‘d’outs’ = ‘de oudste’ gelezen worden. Omdat ‘sen’ of ‘son’ zoon betekent, zijn ‘doutsen’ ‘allen die zich van de oudste taal bedienen’. Ook oudtestamentische figuren als Adam, Eva, Abel, Kaïn en Noach moeten volgens Goropius Nederlanders of liever Brabanders geweest zijn. In de naam Adam las Goropius ‘haat-dam’, wat hij interpreteerde als een ‘dam tegen de haat van het serpent’. Eva moest uit ‘eeuw’ en ‘vat’ samengesteld zijn, een vat voor alle eeuwen, het ‘Ewig-Weibliche’.
Verder lezen? Je leest het in Brabeau 4-2024. Deze bestel je hier!